Brasem (Abramis brama)
De brasem behoort tot de vissen die uitsluitend aangetroffen worden in stilstaand en langzaam stromend water. De vis woelt de modderige bodem met zijn uitstulpbare bek om, op zoek naar voedsel. Brasems leven bij voorkeur in scholen maar beperken zich daarbij niet tot de eigen soort. Ze vormen vooral samen met bleien zeer grote gemengde scholen en voor de minder ervaren hengelaar is het niet eenvoudig om deze twee soorten uit elkaar te houden. De paaitjd begint in mei en duurt, afhankelijk van de weergesteldheid, tot in juli. Het mannetje heeft gedurende de hele periode, vooral op de kop en op het voorste deel van het lichaam, een duidelijk zichtbare leguitslag. De vissen komen in grote scholen dicht bij de oever samen om te paaien, wat met veel beroering gepaaid gaat. Daar worden door elk wijfje ongeveer 300.000 eitjes van 1,0 - 1,5 mm groot afgezet. Brasems groeien niet alleen sneller vergeleken met de bleien waarmee ze samenleven maar ze worden ook ongeveer twee keer zo groot. Een gemiddelde brasem wordt 30 - 40 cm lang en weegt tussen 0,5 en 2,5 kg. Zeer grote brasems kunnen een lengte tot wel 80 cm bereiken en ongeveer 6 kg wegen. Je kunt de brasem het hele jaar vangen maar hij wil vooral goed bijten van april tot september. Het is bewezen dat warm, zwoel weer, de vroege ochtend-en de avonduren uitstekende omstandigheden zijn voor een goede vangst. De beste visstekken zijn in de buurt van dichtbegroeide oevers en waterlelies maar het aas is bij het vissen op brasem heel belangrijk.
Maden zijn het beste aas maar casters en allerlei soorten wormen zijn ook geschikt. Ook met brood (pluimpje), deegballetjes, stukjes aardappel, boilies, mais, erwten, noedels en gombeertjes is de kans op succes groot. Als jonge vis voedt hij zich met plankton maar als hij ouder wordt zoekt hij zijn voeding in de bodem en verorbert bij behalve kleine mosselen, slakken en kreeftjes ook larven van steekmuggen en slijkwormen.
De brasem heeft een hoge rug en is zijdelings afgeplat. De kleur van de rug varieert van donkerbruin tot zwart en oudere dieren hebben soms een groenige of gouden glans.