Rietvoorn (Scardinius eryth.)

 
De rietvoorn geeft de voorkeur aan niet te diepe delen van het water met een overvloedige vegetatie. Hij wordt voornamelijk aangetroffen in rustige delen langs de oever of in rietkragen en plantenbedden aan de oppervlakte. Alleen in de winter trekt hij zich terug in dieper water. Hij vormt kleine scholen. Rietvoorns verdragen een laag zuustofgehalte maar zijn gevoelig voor vervuild water. De paaitijd van de rietvoorns begint in april en duurt tot juni. Ze paaien groepsgewijs of paarsgewijs tussen de planten. De roodachtige, transparante eitjes blijven aan de planten kleven. Elk vrouwtje zet ongeveer 200.000 eitjes van 1,5 mm af. Een gemiddelde rietvoorn is tussen de 20 en 30 cm lang. Maximaal kan hij een lengte van 45 cm bereiken en wel 1 kilo wegen. Verhoudingsgewijs leven ze heel lang, tot wel 19 jaar. Van het voorjaar tot de herfst kan op de rietvoorn gevist worden. De beste periode zijn de zomermaanden. Goede plekken zijn behalve rietkragen en plantenbedden ook waterleliebedden, waar van een gemiddelde diepte tot vlak onder het oppervlak gevist moet worden. De rietvoorn voedt zich voornamelijk met delen van planten en jonge planten maar hij eet ook plankton en ongewervelde dieren. Mais en brooddeeg zijn het beste aas. Tevens is een combinatie van mais en maden succesvol. Verder kunnen allerlei kleine insecten, kleine rode wormen, mestwormen, stinkregenwormen, casters en dode vliegen geprobeerd worden, evenals stukjes brood of de bekende vlok. De rietvoorn heeft een hoge rug en is zijdelings afgeplat. De rugkleur is bruingroen, de flanken zijn goudgeel en de buik is wit. Alle vinnen zijn heel licht tot fel rood. Hij heeft een kleine bovenstandige bek en gele tot goudkleurige glanzende ogen. De volledige latijnse naam is Scardinius Erythrophtalmus.