Zeelt (Tinca tinca)

 
Zeelten zijn echte bodemvissen. Ze geven de voorkeur aan stilstaand water, dat rijk is aan planten en een modderbodem heeft. Ze worden dan ook voornamelijk is ondiepe, warme en zuurstofarme wateren aangetroffen. Zeelten zijn in de schemering actief, waardoor vooral een overvloedige plantengroei belangrijk is, omdat de zeelten zich daar overdag schuil kunnen houden. In heel warme zomers kan bij de zeelt een soort verstarring optreden waardoor hij niet meer eet. Hij blijft dan voortdurend in zijn schuilplaats en beweegt nauwelijks. Ook in de winter, in ondiep dichtgevroren water treed een zelfde verschijnsel op. De zeelt graaft zich dan in de modderbodem in en vervalt daar in totale inactiviteit totdat de omstandigheden weer beter zijn. In diep water brengen de zeelten de winter in kleine groepen door, ook als ze de rest van het jaar solitair leven. Het paaien is afhankelijk van de watertemperatuur want ze hebben water van 18-20 graden nodig. Meestal planten ze zich voort tussen mei en juli. Mannelijke zeelten hebben op kop en rug een leguitslag. De wijfjes leggen ongeveer 300.000 eitjes van minder dan 1 mm groot en ze worden op planten afgezet. Zeelten bereiken meestal een lengte tussen de 20 en 40 cm en wegen dan 0,5 - 1,5 kg. Maximaal kunnen ze 70 cm worden bij een gewicht van 10 kg. Over het algemeen bijten de zeelten het beste in de maanden maart en april en daarna van juli tot oktober. Bij het vissen op zeelt is vooraf voeren aanbevolen. Rietkragen, waterplanten en leliebedden zijn de meest geschikte plaatsen. De natuurlijke voeding bestaat uit verscheidene kleine bodemdieren en zachte plantendelen. Bij de keuze van het aas zijn er veel mogelijkheden. Het beste zijn mais, mestwormen en maden, zowel grote als kleine. Alternatieven zijn tarwekiemen, kleine regenwormen of waterslakken. Ook rode wormen, brood, deeg, kaas en boilies kunnen het gewenste resultaat brengen. Zeelten hebben een zeer stevige lichaamsbouw, kleine schubben en een dikke slijmerige huid. De rug is donkerbruin tot olijfgroen, de zijkanten zijn olijfgroen en de buik is geel. In de hoeken van de smalle eindstandige bek heeft hij twee heel korte baarddraden. Zijn hoge en sterke staartwortel gaat over in een rechte, dus nauwelijks holgerande staart. Alle vinnen zijn heel donker en afgerond. Mannelijke zeelten hebben verlengde en op de tweede straal verdikte buikvinnen.
 
 
Zeelt uit het Grote Gat, gevangen door Bert Loois op Zondag 10 mei 2009: