Kolblei (Blicca bjoerkna)

De kolblei wordt vaak met de brasem verward. De kolblei leeft bij voorkeur in langzaam stromend of stilstaand water met een modderige bodem. Hij leeft in scholen en het is dus niet verwonderlijk dat de kolbei en de brasem in grote scholen samenleven. Omdat kolbleien vaak heel talrijk zijn kan er sprake zijn van overbevolking. Van mei tot juni verzamelen de kolbleien zich langs de oevers om zich voort te planten. De mannetjes hebben dan een lichte, fijn korrelige leguitslag. In zwermen en met veel lawaai zet het wijfje ongeveer 100.000 eitjes van 1,6 mm af die zich aan de ondergrond hechten. Kolbleien zijn op 3 jarige leeftijd nog maar 8 - 10 cm groot maar bij deze lengte zijn ze meestal wel al geslachtsrijp. Gemiddeld worden ze 15 - 20 cm, heel grote vissen kunnen 35 cm lang worden. De gunstigste tijd om op ze te vissen is van mei tot september. Goede visstekken zijn vlakke terreinen met dichte beplanting in de buurt van de oever. Ze zoeken hun voedsel op de bodem dus moet het aas daar worden aangeboden. Maden zijn het meest geschikt. Ook casters, kleine wormen, deegballetjes, mais en graan zijn geschikt. De kolblei heeft een hoge rug en sterk afgeplatte zijden, een korte rugvin en een lange aarsvin. Hij heef een kleine kop met ver naar voren staande ogen. De bek is eindstandig tot licht onderstandig en kan niet, zoals bij de brasem, tot een zuigsnuit verlengd worden.